Minister om opheldering gevraagd inzake Landgoed Leudal

In november is er in de zaak Landgoed Leudal een uitspraak gedaan door de Rechtbank waarbij het college van Leudal op de vingers is getikt omdat ze weigerde te handhaven op Landgoed Leudal. Er was gevraagd om handhaving omdat de regels van het bestemmingsplan niet werden nageleefd. Die regels stellen immers dat er enkel arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden, ondergeschikt aan de hoofdfunctie recreatie/ en training. Het is al jaar en dag zo dat er veel meer arbeidsmigranten verblijven dan toeristen en dat is in strijd met het bestemmingsplan. 

Het college was echter van mening dat ze mogelijk hoger beroep zouden instellen. Omdat nog enkel de wethouders van Samen Verder hierover mogen beslissen was het dus die partij die het ineens nodig vond om die heldere uitspraak van de rechtbank aan te vechten.

In de commissievergadering van 30 november gaf wethouder Graef aan dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen. Hij zou pro forma hoger beroep instellen en mocht het allemaal niet haalbaar zijn dan konden ze het beroep ook nog intrekken. Daarnaast zei hij toe dat voordat er een inhoudelijke reactie gegeven zou worden hij dat de raad zou laten weten zodat de raad in de gelegenheid was er iets van te vinden. Wij als Ronduit Open hebben dit ook bij de burgemeester neergelegd zodat zij als hoeder van de democratie dat ook zou bewaken. Mocht het college er anders over denken dan zou ons dat tijdig worden meegedeeld zodat wij met spoed een uitspraak van de raad konden vragen. Maar ineens, zonder enige aankondiging stuurt wethouder Graef een heel uitvoerig inhoudelijke reactie naar de Raad van State waarin hij zijn pro forma beroep ineens inhoudelijk beargumenteerd. Hij was zijn toezegging blijkbaar ineens vergeten. Nou ja vergeten? Hij wilde de raadsleden wel achter gesloten deuren en informeel meedelen wat zijn reden was. En de burgemeester? Die stond erbij en keek ernaar en liet het allemaal gebeuren. Dat is wat ons betreft volstrekt onacceptabel.

Ons is beloofd dat wij voordat de inhoudelijke motivering verstuurd zou worden hiervan op de hoogte zouden worden gebracht zodat wij ons democratisch recht om de raad een uitspraak te vragen zouden kunnen gebruiken. Dat het college nu ineens besluit, (waarom zei wethouder Graef dat dan niet op 29 november) dat de raad niks meer mag vinden is een gebrek respect voor de raad. Dat het college formeel het orgaan is dat hoger beroep instelt klopt helemaal en dat het college dat formeel kan zonder de raad te betrekken kan ook. Maar het kan niet zo zijn dat het college toezegt de raad te informeren voordat inhoudelijk beroep wordt aangetekend en dat zij die toezegging naast zich neerleggen zonder zich hierover te verantwoorden.

In een brief aan de Minister is door Thieu Wagemans nu om opheldering gevraagd.

Geachte Minister,

Als lid van de Gemeenteraad van Leudal wend ik me tot u. Ik schets eerst de aanleiding, waarna ik een vraag aan u voorleg die mij zeer bezighoudt en die het functioneren  van raadsleden betreft.

Op 24 oktober 2022 vernietigt de Rechtbank Limburg een besluit van het College van Leudal  dat een  weigering betrof tot handhaving. Inhoudelijk betreft het de huisvesting van arbeidsmigranten op een landgoed met een hoogwaardige recreatieve bestemming. Het Bestemmingsplan stelt dat de functie van huisvesting van arbeidsmigranten ondergeschikt dient te zijn aan de recreatieve functie van het Landgoed. Die ondergeschiktheid vormde zowel bij de vaststelling van het Bestemmingsplan door de Raad als tijdens de daarop volgende jaren voortdurend een punt van discussie, ook in de gemeentepolitiek.

Omdat ik vernam dat het College mogelijk in beroep zou gaan bij de Raad van State en gelet op de politieke betekenis van de kwestie, stuurde ik  op 28 oktober 2022 bijgaande brief naar de Burgemeester. Ik verzocht daarin de Raad te betrekken bij een te nemen besluit en mij op korte termijn te laten weten wanneer zij het voornemen zou hebben de Raad er niet bij te betrekken. Omdat ik geen inhoudelijk antwoord ontving van de burgemeester, stuurde ik in de weken erna nog enkele brieven en drong ik in een Commissievergadering nogmaals aan op het betrekken van de Raad bij het te nemen besluit. Dat werd toegezegd. Zo er beroep zou worden aangetekend, zou dat enkel pro forma zijn om zo tijd te winnen waarna de inhoudelijk onderbouwing op een later tijdstip pas aan de orde zou komen.  Ik, c.q. mijn fractie had(den) bijgevolg geen aanleiding te kwestie te bespreken in de Raadsvergadering van 13 december 2022 en vertrouwde(n) op nakoming van toezeggingen c.q afspraken. Van de burgemeester ontvingen we nog steeds geen bericht.

Vervolgens bleek uit informatie van een belanghebbende burger dat het College ondanks deze toezegging en gewekte en bevestigde verwachting, buiten de Raad om had  besloten in beroep te gaan en dat beroep ook uitgebreid inhoudelijk te motiveren. Op 25 januari jl.  ontving ik een schriftelijke antwoord op mijn brief van 28 oktober 2022. Nog los van het feit dat voor beantwoording van raadsvragen regulier een termijn van 30 dage geldt, vond en vind ik deze gang van zaken uiterst kwalijk. Het heeft mij diep gegriefd dat ik als raadslid op deze wijze ben misleid, welke gevoelens door de fractie voluit worden gedeeld.

Het handelt in deze uitdrukkelijk niet om de vraag of er politiek gezien verschillend kan worden gedacht over zaken, maar aan de orde is de staatsrechtelijke toedeling van bevoegdheden tussen Raad en College. De regels daaromtrent bieden, zo lijkt mij, geen ruimte voor deze praktijk. Juist om die reden richtte ik de brief van 28 oktober 2022 bewust aan de burgemeester, gelet op de verantwoordelijkheden en bevoegdheden die een burgemeester heeft bij het bewaken van de staatsrechtelijke verhoudingen tussen College en Raad.

Ik heb er daarom dringend behoefte aan van u te vernemen of u de geschetste gang van zaken goedkeurt c.q. kan billijken. In het laatste geval biedt u mij de helderheid waar ik, en overigens ook de fractie waar ik deel van uitmaak, naar op zoek ben. Het zou betekenen dat ik wat mij steeds is voorgehouden als vanzelfsprekend en wat ik in de gemeentewet en daarop gebaseerde regels aantref,  op wezenlijke punten anders moet betekenen dan ik vol overtuiging meende. Concreet gaat het om een praktijk van wat ik beleef als bewuste misleiding, terwijl ik meende en meen dat de verhouding tussen Raad en College transparantie vraagt en integer handelen vanzelfsprekend moet zijn.

Dat laatste speelt in deze casus bijzonder omdat twee leden van het College om redenen van integriteit niet aan de besluitvorming mochten deelnemen en dat naar ik veronderstel ook niet zullen hebben gedaan.  

Ik zie uw antwoord, met bijzondere belangstelling tegemoet.